Het verschijnen van het Jaarboek Architectuur in Nederland is elk jaar weer een moment om naar uit te zien. Naast overzichten in de vorm van prijzen en awards waaruit de architectonische jaarproductie kan worden opgemaakt, biedt het Jaarboek een wat meer directieve en onderbouwde selectie van projecten, dit mede door een contextuele inbedding met verschillende essays. Die verwachting heeft de Jaarboekredactie, bestaande uit Arna Mačkić, Kirsten Hannema en Teun van den Ende wederom ingelost in een jaar waarin veel, maar niet alles anders was. Zoals het inmiddels vertrouwde (letterlijk) plakken van een thema op het Jaarboek. Dit jaar viel de keus op het enigszins cryptische ‘Home Stretch’. Begrepen als ‘thuis reis’ verwijst het op dubbelzinnige wijze naar de sporen die de pandemie ook bij het samenstellen van het jaarboek heeft getrokken, alsook naar het thema woonomgeving.
Het samenstellen van een Jaarboek is geen sinecure. Ik spreek uit ervaring. Het komen tot een min of meer representatieve afspiegeling van de jaarproductie van Nederlandse architecten in eigen land, het ontwaren van thema’s en trends, én het duiden daarvan is een proces van geven en nemen; soms ook van pappen en nathouden. Jaarboekredacties, waaronder deze, hebben daarmee wel een bepaald soort ‘macht’ doordat door het leggen van die thematische accenten, geflankeerd door een selectie van projecten, trends, tendensen of urgenties actief bedacht, (on)benoemd of bevestigd kunnen worden. De mate waarin een redactie dat doet varieert. De huidige en ook vorige redactie gaan daarin redelijk ver. Daarover later meer.
Maar de slagkracht en invloed van de publicatie moeten ook weer niet overdreven worden. Ondanks de verwoede pogingen van vele achtereenvolgende redacteuren om architectuurkritiek erin tot wasdom te laten komen, blijft het Jaarboek toch vooral ook een projecten-boek. Dat de boekformule bovendien succesvol en dus lucratief is, maakt het format enigszins onwrikbaar en de manoeuvreerruimte van haar redacties beperkt. De verwachtingen van een groot deel van het te bedienen publiek versterken die kaders nog eens.
De huidige redactie, feitelijk long standing Kirsten Hannema (sinds 2016) met de vorig jaar aangetreden redactieleden Teun van den Ende en Arna Mačkić, doet pogingen dit keurslijf bij elke editie weer wat op te rekken. Bijvoorbeeld door het uitnodigen van gastauteurs of het aansnijden van onderwerpen die een afgeleid karakter hebben, zoals het item over migratieachtergronden van architecten waarover Mačkić in de vorige editie schreef. Bij dat alles wordt onverminderd met een schuin oog gekeken naar het Architectuurboek Vlaanderen dat er volgens menigeen beter in slaagt een waarachtig kritische en ona#ankelijke koers te varen. De pogingen om het Jaarboekconcept scherp te houden en daarmee het vakgebied op een juiste te wijze te willen voeden vallen natuurlijk te prijzen, maar die drang leidt ook tot een al of niet doelbewuste gemakzuchtigheid en het niet voldoende duidelijk verantwoorden van beweegredenen. Daar hebben het vakgebied en de lezer van het Jaarboek echter wel recht op.
Over de uiteindelijke selectie van gebouwen – wie staat er wel in en wie niet – gaat het in deze recensie niet. Hoewel er op de afwezigheid van een aantal recente, belangwekkende projecten, ook in het licht van het overkoepelende thema woonomgevingen, nog wel wat af te dingen valt. De schoen wringt echter op een aantal andere punten. Met Jaarboek-essays is het altijd zoeken naar een middenweg tussen stokpaardjes van de redactieleden en echt relevante zaken. Die weg wordt niet altijd gevonden, ook in dit Jaarboek niet. Elk redactielid kaart in haar/zijn bijdrage een element aan dat in haar/zijn ogen de aandacht verdient. Daarin een consensus en wederzijds versterkende meerwaarde vinden is eerder uitzondering dan regel, zo blijkt uit de verschillende edities en ook uit dit Jaarboek.
In deze editie gebruikt Teun van den Ende de recente toekenning van de Pritzker-prijs aan Anne Lacaton en Jean-Philippe Vassal als uitgangspunt voor een verkenning van de mogelijkheden en kansen van architectonische vormgeving van gemeenschapszin, of gemeenschappelijkheid. Het is een zowel maatschappelijk als architectonisch aandachtspunt. De al langer lopende invloed van de vrijemarkteconomie en liberalisering hebben immers ook in de architectuur en (sociale) woningbouw tot kwalijke uitwassen geleid. In zijn analyse van het werk en de werkwijze van de Franse architecten refereert Van den Ende regelmatig naar Nederlandse voorbeelden die tot de Jaarboek-selectie horen, en naar vergelijkbare condities zonder daarbij nadrukkelijk het vaderlandse equivalent van het succesvolle Franse bureau aan te (durven) wijzen. Van den Ende signaleert dus een trend waarbij, door de vorm van het betoog, het beeld ontstaat van Nederlandse voorbeelden die in de slagschaduw van het werken en denken van het prijswinnende Franse duo staan.
Arna Mačkić gebruikt haar essay om, naar aanleiding van recent en ouder werk van Geurst & Schulze architecten en een interview met Jeroen Geurst, haar gedachten te stroomlijnen over de wenselijkheid en mogelijke organisatievormen van ontworpen ‘etnisch geïnspireerd samen-leven’. Daarbij dienen het welhaast al tot klassieker geworden woningbouwproject ‘Le Medi’ in Rotterdam en de recente ‘follow up’ daarvan, ‘Mi Oso’ in Amsterdam Zuidoost, als voorbeelden. Daarnaast is het artikel echter ook een (persoonlijke) ontdekkingstocht door de visie en verworvenheden van de al even legendarische stadsvernieuwingsoperatie onder leiding van Adri Duivesteijn in de Haagse Schilderswijk.
Kirsten Hannema gebruikt een aantal recent (bijna) opgeleverde, soms opwaardeerde, plaatsen van herinnering als referentiepunt voor de mogelijke gevolgen van de steeds grovere tegenstellingen en kloven tussen bepaalde bevolkingsgroepen. Het respect voor herinnering en geschiedenis staat daarbij steeds frequenter onder druk of loopt zelfs averij op. Herinnering lijkt steeds minder een algemeen geaccepteerd feit als wel een gekleurd of in te kleuren domein te zijn. De recente rel over het manipuleren en politiek besmeuren van de 4/5-mei herdenking door Baudet en de zijnen is er illustratief voor.
Het is wel enigszins vreemd dat Hannema en niet Mačkić dit onderwerp uitdiept, het past immers erg in haar straatje. Mačkić brak een aantal jaar geleden door met haar zeer persoonlijke onderzoek naar ‘Mortal Cities & Forgotten Monuments’ https://www.archined.nl/2017/05/mortal-cities-forgotten-monuments/ waar het ontwerp ‘Jump’ deel van uitmaakte. Met dat ontwerp onderzocht ze een nieuwe architectonische taal en vorm om (beladen) culturele herinnering vorm te geven. Wat zou het zou interessant zijn geweest om juist haar mening over de recente Nederlandse plaatsten van herinnering te lezen. Hannema begint en eindigt haar essay bovendien met een ander, recent project waar Mačkić actief bij betrokken is en citeert zelfs haar mederedactielid.
Tot zover beklijft in de vorm en onderwerpkeuze van de vaste redactieleden toch wel enigszins het beeld van fragmenten en minder van een elkaar versterkende samenhang die je zou verwachten van een ambitieuze redactie. De inleiding die daarvoor gebruikt zou kunnen worden, biedt ook te weinig soelaas. Zou ‘Home Stretch’ dan misschien toch begrepen moeten worden als een eindspurt waar de onderlinge afstemming wat onder te leiden heeft gehad?
De bijdrage van rapper en schrijver Massih Hutak is bedoeld als illustratie van de gemeend ontwrichtende effecten van gentrificatie in veel steden, waaronder Amsterdam (Noord). Door het opvoeren van een ervaringsdeskundige met een sterk ego-documentair getinte tekst en nagenoeg geen verwijzingen naar architectonisch ontwerp, gebeurt er iets raars. Hutak is ongetwijfeld oprecht en gepassioneerd, maar het (onbedoelde?) effect van zijn bijdrage is dat deze ook gelezen kan worden als aanzet tot het bevragen van de waarde en betekenis verschillende projecten in het Jaarboek. Dit geldt, bijvoorbeeld, voor het project van NL Architects in de wijk Overhoeks in datzelfde Amsterdam Noord, maar ook voor %e George van Dok architecten. Beide projecten kunnen immers ook als protagonisten van, in de ogen van Hutak verfoeibare en ‘zielloze’, ontwikkelaars-architectuur gezien worden.
Het lijkt alsof de redactie de tegenstand tegen en kritiek op bepaalde projecten zo heeft willen orkestreren. Men heeft dus niet nagelaten bepaalde projecten te selecteren, maar organiseert wel een parallelle tegenstem. Dat kan een verdedigbare stelling zijn. Maar het probleem is dat de redactie nergens rekenschap geeft van die strategie. Ze volstaat met de gortdroge opmerking (in de inleiding) dat nieuwbouw kan bijdragen aan de razendsnelle stijging van huizenprijzen en daarmee aan de toenemende ongelijkheid en gentrificatie. Daar is geen speld tussen te krijgen, maar het combineren van kritiek door een gastauteur naast de eigen selectie van gebouwen vereist meer inhoudelijk onderbouwing door de redactie. Nu worden feitelijk zowel de gastauteur als de ontwerpers van bepaalde, geselecteerde projecten bij elkaar in de leeuwenkooi gegooid. Alsof het een experiment betreft waarbij de redactie, buiten de kooi, tussen het aandachtige publiek plaatsneemt om te zien wat er gebeurt.
Met de bijdrage van Sofie de Caigny, directeur van het Vlaamse Architectuurinstituut, over het project Gare Maritime in Brussel van Neutelings Riedijk is eveneens wat aan de hand. Het essay over dit onbetwistbaar prachtige project in Brussel van het Nederlandse bureau is vooral een licht gemaskeerde truc om het project op te kunnen nemen in een jaarboek over architectuur ‘in’ Nederland. Die beslissing zou begrepen kunnen worden als een eenmalige uitzondering op de regel. Ingegeven door de beperkingen van de pandemie, het knellende gevoel van Corona-isolatie en de tijdelijk beperkte leefwereld van de redactie.
De wens om ook in het buitenland gerealiseerde projecten van Nederlandse architecten op te nemen in het Jaarboek heeft echter een langere voorgeschiedenis en werd al vaker aangekaart door eerdere redacties. Maar deze redactie heeft de daad bij de wens weten te voegen. Die gevoelde noodzaak is ook geen echt geheim. Teun van den Ende herinnert de lezer in zijn essay ook aan de bijdrage van gastauteur Adeola Enigbokan in de vorige editie van het Jaarboek. Zij bepleitte daarin, onder andere, voor het heroverwegen van de gestaalde kaders die bepalen dat geselecteerde projecten op Nederlandse bodem gebouwd moeten zijn. Daarbij valt op te merken dat de regel niet het werk van buitenlandse bureaus in Nederland uitsluit, maar wel dat van Nederlandse architecten in het buitenland. Die uitsluiting van buitenlands werk van Nederlandse architecten is natuurlijk een punt waar je over van gedachten kunt verschillen. Het leidt tot een bepaalde verschraling van de productie van Nederlandse bureaus, maar levert ook praktische en financiële knelpunten op bij het bezoeken en beoordelen van projecten.
Maar wat nu door de uitgebreide en essayistische bijdrage van de ‘toegevoegde’ De Caigny gebeurt, is onbevredigend en vooral onduidelijk. Vrij plotseling wordt, wederom zonder expliciete argumentatie, een buitenlands project van Nederlandse hand op het Jaarboekschild gehesen. Je zou op zijn minst verwachten dat de redactie zich bewust (en tevreden) toont van die ingrijpende wijziging. Tevens zou een vorm van verantwoording op zijn plek zijn. Waarom dit project wel en niet een van die andere eveneens succesvolle en mooie projecten die door Nederlandse bureaus in het buitenland zijn gerealiseerd? De vraag die boven de toevoeging van Gare Maritime en het essay van De Caigny blijft hangen is of buitenlandse projecten van Nederlandse architecten vanaf nu ook mogen worden ingezonden voor het Jaarboek.
Deze gedeeltelijk verplaatsing van aandacht naar het buitenland, die met de combinatie van De Cainy/Gare Maritime expliciet en in het essay van Van den Ende impliciet wordt, is mogelijk veelzeggender dan in eerste instantie lijkt. Het heeft ook een andere impact dan het meer encyclopedische essay dat Oliver Wainwright in de editie 2016/17 schreef over de gevolgen van dertig jaar export van Nederlands ontwerp. De vraagt dringt zich namelijk toch op of projecten, ontwikkelingen en urgente kwesties binnen het vakgebied ‘in’ Nederland door de redactie minder belangrijk worden geacht, of dat ontwikkelingen binnen Nederland nu meer in een internationale context worden beschouwd. Mogelijk niet, mogelijk wel, maar de twijfel is gezaaid. De vraag is, net als bij kwestie van de bijdragen door de gastauteurs, onverminderd: wat heeft de redactie bewogen en wat wil ze?
Zonder op de stoel van die redactie te willen gaan zitten is nu ook de vraag legitiem waarom veel urgente zaken die in het afgelopen jaar speelden, onbenoemd zijn gelaten. Zo zijn daar de positie van architecten en ontwerp in de context van de huidige woningbouwopgave en de afwezigheid van de vakgroep in de recente Actieagenda Wonen; de discussie over (ontwerp) van woningbouw in stedelijk- of landelijk gebied; de opkomst en perspectieven van seriematige bouw en de gevolgen/kansen voor vakmanschap, alsmede de talloze opgaven en uitdagingen op het gebied van energietransitie en duurzaamheid. Of desnoods, wat zijn de visies van de aanstaande rijksbouwmeester of de nieuwe directeur van het sectorinstituut HNI.
Dat in deze editie de gebruikelijke overzichten van personalia, prijzen, prijsvragen, manifestaties et cetera zijn weggelaten heeft mogelijk een andere, praktische of coronagerelateerde reden. Maar deze omissie krijgt in het verband van een sturende redactie die onvoldoende transparant is over haar beweegredenen een wat verdachte lading. Hebben die vaste onderdelen dan een te opsommend en overzichtelijk karakter waardoor de redactie zich gehinderd voelt om naar eigen inzicht te grasduinen in het aanbod en feiten zonder daar verantwoording over af te willen leggen? Het is aan de redactie om haar koers te bepalen en keuzes te maken. Aan die wetmatigheid moet niet getornd worden. Maar een oproep tot betere afweging, legitimatie en uitleg is toch wel op zijn plaats.
Teun van den Ende, Kirsten Hannema, Arna Mačkić, Architectuur in Nederland 2020 / 2021 Jaarboek, Nai010 2021, Eng/Nl, p.176, isbn 978-94-6208-621-0, €39,95 Verkrijgbaar bij NAi Boekverkopers.
0 reacties